Vandaag ga ik het dus hebben over onnadrukkelijke (unemphatic) en nadrukkelijke pronomina (emphatic pronouns). Misschien weet je al dat we in het Nederlands soms 'je' gebruiken en andere keren (other times) 'jij', maar weet je ook wanneer je welke vorm moet gebruiken? In deze aflevering leg ik dat uit. Ik bespreek de verschillen tussen 'je/jij' (English: you), 'ze/zij' (English: she or they), en 'we/wij' (English: we). Laten we beginnen!
In het Nederlands hebben we soms twee vormen voor persoonlijke pronomina: een onnadrukkelijke vorm (unemphatic form) (zoals: je, ze, we) en een nadrukkelijke vorm (emphatic form) (zoals: jij, zij, wij). In het Engels is er niet zo’n duidelijk verschil in de vormen, maar je kunt het verschil wel horen als je iemand benadrukt (emphasize).
De onnadrukkelijke vorm gebruik je in gewone zinnen, zonder extra nadruk. De nadrukkelijke vorm gebruik je als je extra nadruk wilt leggen (nadruk leggen = emphasize/stress) op de persoon of groep waar je over praat. Dit kun je doen door bijvoorbeeld je stem te verhogen (stem verhogen = raise your voice) of even een pauze te nemen (pauze nemen = take a break). En in het Nederlands hebben we naast deze stemverhoging of pauze eigenlijk een ander woord.
Voorbeeld:In deze zin gaat het vooral om de actie, en dat is: naar de winkel gaan.
Hier leg je nadruk op de persoon, dus: jij gaat, en niet iemand anders.
In het Engels is het verschil niet in de vorm van het woord, maar hoor je het doordat je je stem (voice) anders gebruikt. In het Nederlands gebruiken we ook onze stem, maar we hebben dus ook een ander woord dat we dan gebruiken. We gebruiken dan jij in plaats van je.
In het Nederlands hebben we nadrukkelijke vormen voor je, ze en we. Dit betekent dat deze woorden een andere vorm krijgen als je extra nadruk wilt leggen, namelijk: jij, zij en wij.
Maar voor andere pronomina, zoals ik, u, hij, het, en jullie, bestaat er geen aparte nadrukkelijke vorm. Dit betekent niet dat je geen nadruk kunt leggen op deze woorden. De nadruk komt hier vooral door de intonatie, dus de manier waarop je de zin uitspreekt met je stem (net zoals in het Engels).
Laten we nu kijken naar een aantal duidelijke voorbeelden, zodat je precies weet hoe je de verschillende vormen kunt gebruiken.
JE (onnadrukkelijk):
Je bent geslaagd voor het examen.
Dit is een normale zin zonder nadruk. Het belangrijkste is dat je geslaagd bent voor het examen.
JIJ (nadrukkelijk):
Jij bent geslaagd voor het examen.
Hier leg je nadruk op jij, omdat je wilt benadrukken dat jij bent geslaagd. Misschien zijn sommige andere klasgenoten wel gezakt voor het examen.
ZE (onnadrukkelijk):
Ze maakt het huis schoon.
Dit is een gewone zin zonder nadruk. Ze maakt het huis schoon, en dat is het.
ZIJ (nadrukkelijk):
Zij maakt het huis schoon, en niet haar man!
Hier leg je nadruk op zij, omdat je wilt zeggen dat zij het doet, en niet haar man. Het contrast is duidelijk: zij versus haar man.
WE (onnadrukkelijk):
We hebben allemaal pizza besteld.
Dit is een normale zin zonder nadruk. Iedereen heeft pizza besteld.
WIJ (nadrukkelijk):
Wij hebben allemaal pizza besteld.
Hier leg je nadruk op wij, omdat je misschien wil benadrukken dat wij pizza hebben besteld, maar anderen misschien iets anders zoals bijvoorbeeld pasta.
ZE (onnadrukkelijk):
Ze werken hard.
Dit is een gewone zin, zonder nadruk.
ZIJ (nadrukkelijk):
Zij werken hard, maar jullie niet!
Hier leg je nadruk op zij om te benadrukken dat zij hard werken, en niet jullie.
Zoals je misschien hebt gemerkt, gebruiken we de nadrukkelijke vorm vaak om een contrast te maken, bijvoorbeeld om te benadrukken (emphasize) dat jij iets doet, en niet iemand anders. Het verschil tussen de onnadrukkelijke en nadrukkelijke vorm komt dus duidelijk naar voren wanneer je iets wilt benadrukken of vergelijken (compare) met andere mensen.
Vind je het nog lastig om deze verschillende vormen te gebruiken? Weet dan dat je in dat geval altijd de nadrukkelijke vormen jij, zij en wij kunt gebruiken. Wel is het goed om te weten dat als je de nadrukkelijke vorm gebruikt met de intonatie (dus je stem), dat dit erg direct kan overkomen (erg direct overkomen = coming across as very direct). Als je bijvoorbeeld aan iemand vraagt die je net ontmoet: 'Wie ben jij?' dan klinkt dat een beetje als: 'Who are you?! (and what are you doing here?)'. Je kan dan beter zeggen: Wie BEN jij? en niet: Wie ben JIJ? Hoor je het verschil?
Ik hoop dat deze uitleg en voorbeelden duidelijk maken hoe je de onnadrukkelijke en nadrukkelijke vormen in het Nederlands gebruikt. Het is niet erg als je deze vormen nog niet helemaal onder de knie hebt (iets onder de knie hebben = master something). Onderaan het transcript vind je een oefening. Maak deze oefening en check de antwoorden. En heb je nog vragen? Dan kun je me altijd een mailtje sturen.
Laten we nu een oefening doen! Kies de juiste pronomina. Let goed op! Sommige zinnen moeten een nadrukkelijke vorm hebben. Kies de onnadrukkelijke vorm bij de zinnen waar je beide vormen kunt gebruiken.
Vind je mijn podcast leuk en wil je me helpen? Dat kan!
Je kunt me steunen door lid te worden. Als je lid wordt, steun je me elke maand en voeg ik je toe aan een WhatsApp-groep. In deze groep stel ik regelmatig vragen in het Nederlands en geef ik feedback op de antwoorden. Dit is een leuke manier om je Nederlands te oefenen.
Wil je liever een eenmalige donatie doen? Dat kan ook! Je kunt dan een kopje koffie voor me kopen. In de beschrijving van deze aflevering en onder het transcript vind je de link. Elke bijdrage, groot of klein, maakt me heel blij en ik ben je natuurlijk heel erg dankbaar!